Home

Staalkaart van de wereld

Inleiding. Collectie Leiden

Tegenwoordig zijn mensen over de hele wereld door internet en vliegverkeer met elkaar verbonden. Lange tijd kon men over verre landen alleen te weten komen door verhalen van een kleine groep reizigers en de objecten die zij meebrachten. De oorsprong van de Collectie Leiden is een representant van deze aller vroegste verzamelgeschiedenis. Dit komt doordat de universiteit vanaf haar oprichting in 1575 een voortrekkersrol speelde in het bijeenbrengen en tonen van nieuwe kennis en vreemde voorwerpen. De net verworven objecten met hun vaak spectaculaire verhalen werden aangeboden als een staalkaart van wat de wereld te bieden had. Ze werden als een oerbron gepresenteerd en stonden ten dienste van wetenschappers en van het grote publiek.

Gedurende de negentiende eeuw is deze holistische verzameling almaar verder opgesplitst in deelverzamelingen, die in aparte (Rijks)musea werden gepresenteerd. Kunst-, cultuur- en natuurschatten uit de hele wereld en van alle tijden werden door Leidse wetenschappers systematisch naar onderzoeksveld bijeengebracht, geordend en gedocumenteerd. Vergeleken met het buitenland, waar de nationale museumcollecties steevast in de hoofdstad zijn gevestigd, vertoont het Nederlandse museale bestel hierdoor een opmerkelijke stedelijke verscheidenheid, die teruggaat op een lange traditie van lokale identiteit.

In dit essay wordt de ontstaansgeschiedenis van de Collectie Leiden gevolgd en voor het eerst als een eenheid beschreven. Opvallend daarbij is dat zij ooit een geheel vormde van ‘vreemde objecten’ die door tijdgenoten werden aangeduid als ‘rariteiten’. In de loop van de negentiende eeuw werd de broncollectie opgesplitst in verschillende deelcollecties die elk afzonderlijk doorgroeiden in speciaal daarvoor opgerichte musea op oudheidkundig, natuurkundig en volkenkundig gebied. Een wetenschappelijk fenomeen dat zich gedurende de negentiende ook in andere landen in de westerse wereld voordeed. Aan het einde van dit essay wordt gespeeld met de gedachte om deze opdeling in specialisaties te doorbreken. Met andere woorden, wat zou het voor onderzoekers, kunstenaars en bezoekers kunnen betekenen als de Collectie Leiden weer als eenheid zou functioneren?

De Leidse Hortus anno 1610 (Woudanus)
De Leidse Hortus anno 1610 (Woudanus)

Bron van de collectie

De oorsprong van de Leidse museale collectie dateert uit het laatste kwart van de zestiende eeuw en is oudste van ons land. Tegenwoordig wordt ze bewaard en tentoongesteld in het Rijksmuseum van Oudheden, de Hortus Botanicus, Museum Volkenkunde, Naturalis, Museum Boerhaave, de Bijzondere Collecties ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek Leiden, het Sieboldhuis en Museum De Lakenhal.

De veelzijdigheid van deze verzameling hangt nauw samen met de oprichting en doelstelling van de eerste universiteit van de Noordelijke Nederlanden in 1575. De opstand tegen Spanje maakte destijds de ontwikkeling van een eigen universiteit noodzakelijk. De traditionele universiteiten (Orléans, Parijs, Leuven) lagen namelijk in door de vijand beheerst gebied en bleven trouw aan de rooms-katholieke kerk. Door de protestantse signatuur groeide de nieuwe universiteit uit tot tegenpool van de traditionele Leuvense universiteit, die anderhalve eeuw het intellectuele centrum van de Nederlanden was. In Leiden was men relatief tolerant, vrijdenkend en praktijkgericht. Het experimentele onderwijs werd er gefaciliteerd door een botanische tuin, een universiteitsbibliotheek, een anatomisch theater en een ingenieursschool. Deze vernieuwende instellingen legden vanaf de jaren negentig van de zestiende eeuw een bonte verzamelingen aan ‘ten algemeene nutte’. Ze werden niet alleen door nieuwsgierige studenten maar ook door burgers en toeristen onderzocht en bekeken. Zo was in de Hortus Botanicus aan het Rapenburg en het Theatrum Anatomicum in de kapel van het Faliede Begijnhof daar schuin tegenover een veelheid van uiteenlopende rariteiten te bewonderen: Egyptische mummies, Romeinse beelden, gedroogde mensenhuiden, dierenskeletten, Javaanse schedels, Japanse poppen en chirurgische instrumenten. Toenemende handelscontacten over heel de wereld maakten dat steeds meer van deze ‘naturalia, etnografica en antiquiteiten’ voor de universiteit bijeengebracht werden. Deze collecties lokten onderzoekers, studenten en toeristen uit heel Europa naar Leiden. Het betekende voor hen een kennismaking met tot dan toe onbekende werelden.

Het verleden van de stad

Niet alleen de universiteit legde sinds de zestiende eeuw verzamelingen aan: het stadsbestuur deed dat ook. Het betrof hier geen objecten voor wetenschappelijk onderzoek en publieke demonstraties, maar kunstwerken of herinneringsobjecten uit het eigen verleden. Het Laatste Oordeel (1526-27) door Lucas van Leyden en de twee drieluiken door Cornelis Engebrechtsz. trokken al bekijks toen ze voor de reformatie nog in gebruik waren als altaarstukken in de Pieterskerk en het klooster Mariënpoel. In 1566 werden ze daar weggehaald om ze te beschermen tegen de Beeldenstorm en kregen ze enkele jaren later een ereplaats in het stadhuis aan de Breestraat. Ook waren daar objecten te zien die herinnerden aan het Leidens Ontzet op 3 oktober 1574. Deze zorgvuldige in vitrinekasten tentoongestelde seculiere relieken moesten bezoekers en toeristen attenderen op het standvastige verzet van de stad tegen de Spaanse belegeraars. In de achttiende en negentiende eeuw groeide deze verzameling van stedelijke oudheden en kunst aanzienlijk. In 1874 kreeg Leiden, in navolging van steden als Dordrecht, Haarlem en Utrecht, een eigen stadmuseum, dat werd ingericht in de zeventiende-eeuwse voormalige Lakenhal.

Verdwenen werelden

Vanaf 1622 was in het anatomisch theater van de universiteit een verzameling oudheidkundige rariteiten uit Egypte tentoongesteld. Topstuk was een mummie in een sarcofaag met een uitvoerig bijschrift over geneeskundige krachten van de oude Egyptenaren. Later werd de Leidse oudheidkundige verzameling aangevuld met een legaat Griekse en Romeinse beeldhouwwerken die in de oranjerie van de Hortus Botanicus te zien was. Na 1818 gingen deze rariteiten en kunstwerken op in het ‘Archeologisch Cabinet der Hoogeschool’ – het latere Rijksmuseum van Oudheden - dat onder de leiding stond van professor C.J.Ch. Reuvens. Hij bracht systematiek in de enorme verzamelwoede van koning Willem I en wist zo een wetenschappelijke collectie van internationale allure bijeen te brengen. Ondanks deze vergaande specialisering was de opstelling naar huidige museale maatstaven nog altijd zeer divers. Na omzwervingen langs verschillende locaties in de stad verhuisde het museum in 1920 naar waar het was begonnen, het Hof van Zessen, een voormalig kloostercomplex aan het Rapenburg, hoek Houtstraat. Daar zou de collectie door opgravingen en wetenschappelijk onderzoek in binnen- en buitenland verder groeien en specialiseren. Gipsafgietsels, munten, penningen en etnografische objecten werden afgestoten en ondergebracht bij andere musea.

Verre werelden

In het zeventiende-eeuwse anatomisch theater waren ook rariteiten te zien die wij tegenwoordig als etnografisch of volkenkundig bestempelen. Jammer genoeg zijn deze objecten voor zover bekend niet bewaard gebleven. De basis van de huidige collectie is gelegd door de legerarts Ph.F.B. von Siebold, die tijdens zijn verblijf van 1823 tot 1830 op het Japanse Deshima (Nagasaki) een grote collectie gebruiks- en kunstvoorwerpen bijeenbracht. Na terugkeer richtte hij zijn woonhuis aan het Rapenburg in tot museum – het huidige Museum Het Sieboldhuis. Hij wilde zich niet beperken tot Japan maar streefde naar een groot museum waarin de verschillende volkenkundige verzamelingen van het Rijk konden worden bewaard en tentoongesteld. Zo zou `de mensch in zijn veelvuldige ontwikkelingen onder vreemde luchtstreken’ bestudeerd kunnen worden. Dit ideaal werd verwezenlijkt toen in 1883 het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden in Den Haag werd opgeheven en de collectie naar het Rijks Ethnografisch Museum aan de Breestraat verhuisde. Gedurende de laatste decennia van de negentiende eeuw namen de volkenkundige verzamelingen almaar verder toe. Zo werden tijdens verschillende expedities objecten en kennis met betrekking tot Indonesië meegenomen. Daarnaast richtte het verzamelbeleid zich op het Zuidzee-gebied, Afrika, Amerika en regio’s als Tibet en Siberië. De collectie groeide zo dat naar nieuwe huisvesting moest worden gezocht. In 1933 betrok het museum het gebouw van het voormalige Academisch Ziekenhuis aan de Steenstraat. Twee jaar later kreeg het de officiële naam Rijksmuseum voor Volkenkunde. Sinds 2007 wordt de naam Museum Volkenkunde gebruikt. In 2013 fuseerde het met het Tropenmuseum uit Amsterdam en het Afrika Museum uit Berg en Dal tot het Nationaal Museum van Wereldculturen. Gezamenlijk beheren de drie ruim 400.000 objecten en versterken ze elkaar op het terrein van publieksbereik, educatie en wetenschappelijk onderzoek. Door deze vergaande samenwerking behoort het museum tot de wereldtop.

Tegelijkertijd met objecten uit het leven van ‘vreemde mensen’ verzamelde de universiteit sinds haar oprichting zogenaamde naturaliën’ uitvreemde landen’. Ze waren te bewonderen in de bijgebouwen van de Hortus Botanicus en werden geregeld aangevuld met schenkingen uit particuliere collecties. Begin negentiende eeuw kwam daar nog eens de beroemde verzameling naturalia van stadhouder Willem V bij. In 1824 verhuisde de gehele natuurhistorische collectie, in navolging van de collectie klassieke oudheden, naar het voormalig kloostercomplex aan het Rapenburg. Ze werden daar afzonderlijk getoond. Om `de glorie van wetenschap en vaderland te dienen’ stelde koning Willem I voor dit nieuwe Rijksmuseum van Natuurlijke historie het immense bedrag van 13.000 gulden beschikbaar. De collectie die steeds specialistischer en groter werd, week uit naar een groot gebouw aan de Raamsteeg, dat daar tussen 1903 en 1910 speciaal voor was gebouwd. In 1878 waren de geologische en mineralogische deelcollecties afgezonderd in een eigen Rijksmuseum aan de Garenmarkt. Ruim een eeuw later zijn de natuurhistorisch, geologische en mineralogische collecties weer bijeengebracht onder de naam Museum Naturalis. Naast educatieve doelstellingen bleef de sterk wetenschappelijke inslag behouden.

Zoals beschreven zag de Hortus in het eerste kwart van de negentiende eeuw zijn oudheidkundige en natuurhistorische verzamelingen vertrekken naar speciaal daarvoor opgerichte rijksmusea. Maar al snel daarna kwam er een bijzondere collectie bij die volgens de nieuwe wetenschappelijke normen wel goed in het verzamelbeleid past. Het betrof de collectie van het Rijksherbarium dat in 1829 door koning Willem I in Brussel was opgericht. In 1999 werden de herbaria van Leiden, Utrecht en Wageningen verenigd in het Nationaal Herbarium, dat sinds 2010 onderdeel is van het Naturalis Biodiversity Center. Doordat in datzelfde jaar ook de collectie van het Zoölogisch Museum Amsterdam werd toegevoegd, is in Leiden een verzameling van naturalia ontstaan die met ruim 37 miljoen objecten qua omvang en betekenis behoort tot de vijf belangrijkste ter wereld.

Dichtbije werelden

De opgestelde skeletten en chirurgische instrumenten in het zeventiende-eeuwse anatomisch theater werden tijdens publieke demonstraties gebruikt om lichamen van ter dood gebrachte misdadigers te duiden en te ontleden. Op deze manier kon de mens in relatie tot zijn Schepper worden onderzocht en begrepen. Helaas is deze verzameling grotendeels verloren gegaan door de explosie van het kruitschip in 1807. Er zijn alleen nog enkele anatomische preparaten die nu in het Anatomisch Museum in het hoofdgebouw van het Leids Universitair Medisch Centrum staan.

Een reconstructie van de sectietafel met de tribunes voor studenten en nieuwsgierige toeschouwers is te zien in Museum Boerhaave. Dit museum opende in 1931 zijn deuren onder de naam ‘Nederlandsch Historisch Natuurwetenschappelijk Museum’. De natuurkundige en medische collectie gaat terug op die van het Leids Fysisch Kabinet uit 1675 dat naast de Hortus was gevestigd. Hier werden natuurkundige demonstraties gegeven aan studenten en belangstellenden. Midden achttiende eeuw groeide het kabinet door de aankoop van de verzameling van hoogleraar Willem Jacob ’s Gravensande uit tot de grootste natuurkundige instrumentenverzameling ter wereld. In de twintigste eeuw volgde onder meer de instrumenten uit het Natuurkundig Laboratorium van Nobelprijswinnaar Heike Kamerlingh Onnes die van zijn werkplek aan het Steenschuur de koudste plek op aarde maakte.

Losgeraakte en verbonden werelden

In onze tijd van vergaande globalisering is het vanzelfsprekend om kennis, overtuigingen, gevoelens en gewoontes in velerlei uitingen en vormen te delen of te bestrijden. Ook is er sprake van een almaar verdergaande verwetenschappelijking en specialisering van kennis. Vanaf de achttiende eeuw ontstonden er meer en meer wetenschappelijk disciplines die elk afzonderlijk opereren om zo differente stukken van de wereld te duiden en naar de hand te zetten. Er werd steeds meer gedacht in tegengestelde entiteiten die van elkaar gescheiden moesten worden. Gaandeweg zijn we ons gaan schikken en voegen in gestandaardiseerde systematische patronen die door theoretici werden herkend en bepaald. Ook de Collectie Leiden onderging sinds de negentiende eeuw dit lot en werd verdeeld en afgescheiden aan de hand van wetenschappelijke oordelen.

Het is een interessant gedachtenexperiment ons af te vragen wat er zou gebeuren als we de eeuwenoude verbanden tussen tijden en disciplines die in de rariteitenkabinetten zo vanzelfsprekend waren, weer zouden toelaten. Is het mogelijk om de verbroken eenheid van de zestiende-eeuwse verzamelaar die in zijn kamer de wereld binnen handbereik had te herstellen? Dan zouden we zo de overeenkomsten tussen verschillende werelden, tijden en culturen beter gewaar kunnen worden, onderzoeken en tonen. Al die verschillende wetenschappelijk disciplines en musea zouden dan hun vergaarde kennis en collecties openstellen als één oerbron waaruit geput mag worden. Op deze manier zou een glimp van de betovering en verwondering van de vroege verzamelaars en onderzoekers over mensen, dieren en verschijnselen in voorbije en hedendaagse werelden kunnen worden nagevoeld. Bezoekers van exposities waarin gespeeld wordt met de veelheid aan kennis en objecten die ons tegenwoordig ter beschikking staan, zouden dan hun eigen systematiek in deze vreemde, nieuw aangeboden wereld kunnen onderzoeken en betekenis geven. Zij zouden tijdens deze zoektocht – los van wetenschappelijke ordeningen – zelf verbanden leggen en deze ervaringen delen. Immers, experimentele multidisciplinaire presentaties kunnen ons aanmoedigen om in vrijheid te zoeken naar zinvolle, bewuste responsen op de vele bekende en onbekende werelden binnen en buiten ons. Dit is ook een van de doelstellingen van de tentoonstelling ‘Global Imaginations’. Een dergelijke museale totaalpresentatie zou helpen om op een open, inclusieve manier te kijken naar veranderingen, misstanden, conflicten en uitdagingen waar de globalisering ons voor stelt.

Verder lezen

  • Dirk van Delft, Museum Boerhaave en het primaat van de collectie. In: Studium. Tijdschrift voor Wetenschaps- en Universiteitsgeschiedenis, vol.6, nr. ¾, 2013, p. 215-223.
  • F.J. Duparc, Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed. Den Haag, 1975.
  • Tim Huisman, The finger of God. Anatomical practice in 17th Century Leiden. Leiden, 2008.
  • Willem Otterspeer, Groepsportret met dame III. De werken van de wetenschap. De Leidse universiteit, 1776-1876. Amsterdam, 2005.
  • E. Bergvelt, R. Kistemaker (red.), De wereld binnen handbereik. Nederlandse kunst- en rariteitenverzamelingen, 1585-1735. Zwolle, 1992.

download

printbare versie

copyright

Creative Commons Attribution-NonCommercial 3.0 Unported License.