Home

Nieuwsgierigheid kent geen grenzen

het intercultureel verzamelen en bestuderen van kunst als wereldwijde activiteiten

Wilfried van Damme

Onder kunstenaars, wetenschappers en andere nieuwsgierige mensen vindt men steeds individuen die voorwerpen uit het verleden of uit verre streken verzamelen en bestuderen. Een dergelijke fascinatie voor objecten uit andere culturen in tijd en ruimte treft men overal ter wereld aan en is ook geen recent verschijnsel. Ploegende boeren brengen al eeuwen voorwerpen uit vervlogen tijden aan het licht; exotische objecten arriveerden per schip, kameel of in de reistas van een pelgrim. Al dan niet artistiek van aard, wekten deze voorwerpen de belangstelling van onderzoekende geesten, nodigden ze uit tot nadere studie en prikkelden ze de verbeelding. Voorwerpen uit vroegere periodes en uiteenlopende windstreken vormden soms zelfs de belangrijkste bron van informatie voor de voorstelling die men zich van de wereld maakte.

Nieuwsgierige individuen kwamen ook in aanraking met artefacten uit het verleden en uit verre streken via de collecties die anderen van dergelijke objecten aanlegden, ieder met hun eigen motieven: adellijken die hun status wilden bevestigen en verhogen, nouveaux riches op zoek naar maatschappelijk aanzien en prestige, militairen gebrand op het vergaren van oorlogstrofeeën, enzovoort. Deze verzamelaars en hun beweegredenen hebben heel wat academische belangstelling gewekt, vooral verzamelaars uit de Westerse traditie.

Ook over het aanleggen en bestuderen in het Westen van meer wetenschappelijk geïnspireerde collecties zijn we tamelijk goed geïnformeerd, vooral wanneer deze verzamelingen de eigen geschiedenis betreffen. Zo besteden studies over het ontstaan en de ontwikkeling van academische disciplines als de kunstgeschiedenis, de archeologie en de museologie vaak ook aandacht aan de wijzen waarop de intellectuele belangstelling voor historische artefacten uit Europa tot collectievorming leidde. Zie hiervoor ook het essay van Jori Zijlmans.

essay Jori Zijlmans

We zijn minder goed op de hoogte van de wijze waarop Westerlingen omgingen met objecten van buiten hun eigen culturele tradities. Het verzamelen van voorwerpen tijdens het Europese kolonialisme heeft recent wel de nodige aandacht gekregen. Postkoloniale analyses beklemtonen de ongelijke machtsverhoudingen en de expansiepolitiek als de condities waarbinnen koloniale mogendheden zich voorwerpen van buiten Europa toe-eigenden.

Hoe het Westen zich verhield tot objecten uit andere culturen in de vóór-koloniale periode en in buiten-koloniale contexten is een thema dat pas onlangs op de onderzoeksagenda is gekomen (1). Recente studies herinneren ons bijvoorbeeld aan het werk van de uiterst nieuwsgierige zeventiende-eeuwer Athanasius Kircher. Hij was niet alleen een gretige verzamelaar van buiten-Europese voorwerpen, die hij samen met andere artefacten onderbracht in een museum, maar besteedde in zijn talloze geschriften bijvoorbeeld ook aandacht aan monumentale architectuur wereldwijd – van Mesopotamië en Egypte via China tot Midden-Amerika (2).

Nog minder weten we over de belangstelling die culturele tradities buiten het Westen aan de dag hebben gelegd voor objecten uit hun eigen verleden of uit culturen die voor hen vreemd waren. Gelukkig is ook op dit terrein nu onderzoek op gang gekomen.

Het verzamelen en bestuderen van kunst wereldwijd

Een goed voorbeeld is de bundel studies die in 2014 verscheen onder de titel World Antiquarianism (Oudheidkunde als wereldwijd fenomeen)(3). De vele essays in dit werk gaan nader in op de vraag hoe uiteenlopende culturele tradities in tijd en ruimte objecten uit het verleden, en soms ook uit andere culturen, verzamelden en bestudeerden. Het boekproject weerspiegelt de toenemende mondialisering in de wetenschap, niet alleen door zijn wereldwijde focus maar ook doordat de samenstellers een beroep deden op wetenschappers uit diverse culturen. De auteurs tonen samen op overtuigende wijze aan dat de belangstelling voor objecten uit het verleden en uit andere culturen een wijdverbreid verschijnsel is in de wereldgeschiedenis. Ze richten hun aandacht vooral op de interesse die men wereldwijd heeft getoond in door de mens vervaardigde objecten, of artificialia, eerder dan natuurlijke voorwerpen, of naturalia, die evenzeer in uiteenlopende culturen zijn verzameld en bestudeerd. Voor fossiele resten had men zelfs in het paleolithicum (oude steentijd) al belangstelling – in Europese grotten zijn fossielen gevonden die veel ouder zijn dan de bewoningslagen van ca 15.000 jaar geleden waarin men hen aantrof.

Het lijkt erop dat zowat elke cultuur uit het verleden waarvan we redelijk op de hoogte zijn zich inliet met wat voor hen historische artefacten waren of ook objecten uit verre streken. Zo kende het faraonische Egypte van het tweede millennium vóór de huidige jaartelling specialisten die de opdracht hadden oude monumenten te ontdekken en hun inscripties te bestuderen; ook voorwerpen uit exotische gebieden werden verzameld en onderzocht. Het Nieuw-Babylonische Rijk ondernam in het millennium erop via opgravingen een speurtocht naar haar Mesopotaams verleden. Bijzondere aandacht ging uit naar het ontdekken van gegraveerde kleitabletten, beeldsculpturen en andere voorwerpen die rituele kennis en religieus-politieke macht konden opleveren. Aan de andere kant van de wereld legden de Azteken in de vijftiende eeuw veel belangstelling aan de dag voor de ruïnes en andere overblijfselen van oude Midden-Amerikaanse culturen, zoals die van de Olmeken en Tolteken en in de stad Teotihuacan. Ze incorporeerden deze relicten op uiteenlopend wijzen in hun cultuur en ontleenden er ook inspiratie aan voor hun eigen architectuur en visuele kunsten.

Deze en andere voorbeelden die men kan geven (van India, Perzië en de Abbasiden in het Midden-Oosten tot Polynesische eilanden en West-Afrikaanse culturen) roepen veel interessante vragen op. Bijvoorbeeld, welke voorwerpen werden bij voorkeur verzameld en waarom? Hoe werden de artefacten geanalyseerd, geïnterpreteerd, en soms ook herbruikt, tegen de achtergrond van welke denkpatronen en met welk doel?

Gewu: het verzamelen en bestuderen van artefacten als deugd in het Chinese Keizerrijk

Buiten Europa zijn we wat betreft het collectioneren en onderzoeken van oude en exotische objecten momenteel het best ingelicht over de geschiedenis hiervan in de Chinese cultuur. Men weet dat oude artefacten zoals jade voorwerpen in China reeds vanaf het tweede millennium vóór de huidige jaartelling werden verzameld (Shang dynastie). De Chinese belangstelling voor materiële overblijfselen uit het verleden, waaronder ook bronzen vaatwerk, rolschilderingen en kalligrafie, mondde tijdens de Noordelijke Song dynastie (960-1127) zelfs uit in een heuse wetenschappelijke discipline, jinshixue, letterlijk ‘de studie van metaal en steen’. Deze vorm van oudheidkunde omvatte het verzamelen, bestuderen en catalogiseren van bijvoorbeeld oud ritueel bronswerk en in steen gebeitelde inscripties (reeds tijdens de T’ang dynastie in de eeuwen daarvoor werden dergelijke inscripties gekopieerd en bestudeerd). Individuen die zich hiermee bezighielden, gaven gehoor aan de Confucianistische oproep om ‘dingen te onderzoeken’, gewu, een activiteit die geacht werd een mens meer deugdzaam te maken. In de eeuwen daarna werd het verzamelen van oude artefacten steeds meer ingegeven door esthetische overwegingen.(4)

Met de komst van het Boeddhisme in het eerste millennium van de huidige jaartelling maakten Chinezen ook kennis met objecten uit India. Boeddhistische monniken en kunstenaars reisden van India naar China en Chinese pelgrims maakten de omgekeerde reis om heilige plaatsen te bezoeken en teksten en andere religieuze voorwerpen te verzamelen. De objecten werden in Chinese kloosters bewaard en bestudeerd en tijdens bepaalde gelegenheden ook aan het publiek getoond. Artefacten uit verre landen kwamen tevens onder de aandacht van Chinese intellectuelen in de vorm van geschenken die ambassadeurs aan het keizerlijk hof aanboden. In de Vroeg Moderne periode leidden contacten met Europa ertoe dat de Chinese elite ook verzamelingen van voorwerpen uit dat deel van de wereld ging aanleggen.(5)

Rangaku en het verzamelen en bestuderen van Europese kunst in Japan

Ook in Japan zorgde het Boeddhisme voor de aanvoer van voorheen onbekende objecten, die belandden in de schatkamers van kloosters maar ook in private collecties. Voorwerpen van het Aziatische vasteland stonden in algemene zin bekend als karamono, ‘Chinese dingen’, en werden tenminste vanaf de achtste eeuw in Japan verzameld en tentoongesteld. In de loop der tijd leidden dergelijke verzamelingen, zoals ook collecties van voorwerpen uit de Japanse geschiedenis, waaronder schilderingen en beeldhouwwerk, tot het ontstaan van kunstkennerschap in Japan en tot een brede waaier aan wetenschappelijke publicaties.

Van bijzonder belang voor de Japanse omgang met kunst en ook andere voorwerpen uit het buitenland zijn de contacten die men in de Edo periode (1603-1868) onderhield met de Nederlanders. In deze periode waren de Nederlanders de enige westerlingen die toegang hadden tot Japan, via het kunstmatige eilandje Dejima in de haven van Nagasaki. Vooral vanaf de vroege achttiende eeuw maakten verzamelingen van Nederlandse voorwerpen, waaronder geïllustreerde boeken, het de Japanners mogelijk zich op de hoogte te stellen van recente ontwikkelingen in de Europese kunsten en wetenschappen. De studie van deze overzeese kennis en techniek werd rangaku genoemd, letterlijk ‘Hollandkunde’ en bij uitbreiding ‘Europese studies’.

De uiteenlopende Nederlandse en overige Europese kunstvormen die in Japanse collecties belandden, zetten plaatselijke kunstenaars ertoe aan om nieuwe technieken te adopteren en te experimenteren met nieuwe vormen van representatie. Zo leerden Japanners via de illustraties in Nederlandse boeken de kopergravure kennen. Naast de visuele voorbeelden zelf, maakten kunstenaars zich de kunst van het etsen ook eigen via de uitvoerige beschrijvingen van deze techniek in handleidingen en boeken (honderden Japanners leerden in de Edo periode Nederlands en vertaalden een enorme hoeveelheid teksten). Onder de nieuwe weergavetechnieken namen lineair perspectief en schaduwwerking de meest prominente plaats in; lineair perspectief ontwikkelde zich tot een vast kenmerk van de bekende Japanse prenten uit de negentiende eeuw. (6) De kennismaking met Europese kunst leidde ook tot nieuwe visies op artistieke representatie in meer algemene zin: het naturalisme begon een grotere plaats in te nemen in de Japanse kunst. Tot de kunstvormen waarmee men kennismaakte, behoorde ook olieverfschilderijen, die bijvoorbeeld aan de Shogun werden aangeboden tijdens de jaarlijkse hofreis van Nederlandse handelslui naar de hoofdstad Edo. Na bestudering van de materialen, technieken en stijlen van de werken, begonnen sommige Japanse kunstenaars zelf olieverfschilderijen te vervaardigen. Het Nederlandse woord ‘doek’ leeft overigens voort in het Japanse zukku, schilderdoek.

De hierboven kort besproken voorbeelden getuigen van de niet aflatende menselijke nieuwsgierigheid en van de wereldwijde neiging om voorwerpen uit het verleden en uit andere culturen te verzamelen en te bestuderen. De voorbeelden geven ook een voorproefje van de analyses die onderzoekers binnen het studieveld World Art Studies kunnen maken van de interculturele omgang met kunst in uiteenlopende culturen. Via welke kanalen kwamen kunstvoorwerpen uit het verleden en van verre beschikbaar om te worden verzameld en bestudeerd? Wat was het intellectuele klimaat waarbinnen wetenschappers, kunstenaars en andere belangstellenden met deze voorwerpen omgingen? Beïnvloedden deze voorwerpen de plaatselijke kunstproductie en zo ja, hoe? In welke mate en op welke wijze droegen de voorwerpen en hun analyse bij aan lokale kennissystemen? En ook: hoe voedden deze kunstobjecten de plaatselijke verbeelding van de wereld?

Vertaling door de auteur van het Engelstalig origineel.

download printbare versie
  1. Zie bijvoorbeeld: Wilfried van Damme, Good to Think: The Historiography of Intercultural Art Studies, World Art 1 (1), 2011, pp. 43-57; Ulrich Pfisterer, Die Entdeckung der Welt-Kunst in der Frühen Neuzeit: Bildphantasien und Bilderproduktion der Vier Erdteile, in 'Die Frühe Neuzeit. Revisionen einer Epoche', ed. Andreas Höfele, Jan-Dirk Müller, Wulf Oesterreicher, pp. 163-99. Berlin: De Gruyter, 2013.
  2. Athanasius Kircher: The Last man Who Knew Everything, ed. Paula Findler. New York: Routledge. 2004.
  3. World Antiquarianism: Comparative Perspectives, ed. Alain Schnapp, with Lothar von Falkenhausen, Peter N. Miller, Tim Murray. Los Angeles: Getty Publications, 2014.
  4. Lothar von Falkenhausen, Antiquarianism in East Asia, in 'World Antiquarianism: Comparative Perspectives', pp. 35-66.
  5. Anna Katharina Grasskamp, Cultivated Curiosities: A Comparative Study of Chinese Artifacts in European Kunstkammern and European Objects in Chinese Elite Collections, PhD dissertation, Leiden University, 2013.
  6. Matthi Forrer, From Optical Prints to Ukie to Ukiyoe: The Adoption and Adaptation of Western Linear Perspective in Japan, in 'Mediating Netherlandish Art and Material Culture in Asia', ed. Thomas DaCosta Kaufmann, Michael North, pp. 245-66. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2015.

copyright

Creative Commons Attribution-NonCommercial 3.0 Unported License.

De werking van een Europese 'toverlantaarn' uitgelegd in een Japanse tekst, 1779
De werking van een Europese 'toverlantaarn' uitgelegd in een Japanse tekst, 1779 Wikipedia Commons